Propagatie deel III

Uitgezonden op 20 oktober 2016

Deel 7
Het propagatie-onderwerp ging gisteren onder meer over het meten aan de ionosfeer dat vaak gebeurt met een zogenaamde ionosonde, een soort kortegolfradar, dat recht omhoog golven tegen de lagen in de ionosfeer laat botsen.

Tegenwoordig wordt naast de ionosonde ook vaak een systeem gebruikt waarbij zender en ontvanger op een afstand uit elkaar staan waarbij ze schuin omhoog stralen. Dit type sounder kan de propagatie meten op een specifiek traject, en kan daarbij verschillende mode’s van propagatie in de ionosfeer zichtbaar maken zodat deze bestudeerd kunnen worden.

Er bestaan daarnaast nog zogenaamde backscatter sounders. Hierbij wordt een signaal over de horizon gestuurd, en dan wordt daarbij gekeken of het signaal terugkeert. Zender en ontvanger hoeven daarbij niet op dezelfde plaats te staan.

Een over-the-horizon-radar zoals de oude woodpecker en modernere versies daarvan zijn ook backscatter sounders, zij het met een enigszins ander doel dan propagatie-onderzoek.

De ionosfieer is overigens niet bepaald een stabiel medium. Zoals amateurs ook weten, het is niet gegarandeerd dat een verbinding op een bepaald tijdstip  lukt, ook al is er een voorspeling van een goede propagatie voor zo’n verbinding. En een kwartier of een half uur later kan het allemaal alweer heel anders zijn.

Behalve een bepaalde instabiliteit die er ook altijd in aanwezig is, varieert de ionosfeer, zoals ook al eerder aangehaald met de cyclus van de zonnevlekken, met de seizoenen en ook met de tijd van de dag.

Deel 8
Het onderwerp over ionsoferische propagatie ging gisteren onder andere over de variaties die de ionosfeer kent.

De zon gaat telkens door een periode van toename en dan weer afname in de activiteit. Dit heeft invloed op de communicatie op de kortegolf.

Een zonnecyclus, waarvan we voor het gemak zeggen dat hij 11 jaar duurt, varieert in werkelijkheid in lengte tussen 9 en 14 jaar. 11 jaar is een gemiddelde.

Bij het zonnevlekkenminimum worden alleen de laagste amateurbanden op HF door de ionsofeer gereflecteerd, terwijl bij het maximum frequenties tot aan 30 MHz of hoger worden gereflecteerd.

Dit is een rechtstreeks gevolg van een grotere hoeveelheid straling vanuit de zon bij het zonnevlekkenmaximum, wat direct resulteert in meer vrije elektronen in de ionosfeer.

Er zijn nog meer gevolgen van de variatie in zonneaciviteit. Zonnevlammen, dat wil zeggen enorme explosies op de zon, die met name een gevolg hebben voor de absorberende D-laag zijn bij het zonnevlekkenmaximum bijvoorbeeld veel waarschijnlijker. Tijdens zo’n uitbarsting op de zon kan na enige tijd het verkeer op de kortegolf grotendeels stil vallen. Dat is overigens alleen bij afstanden die via gebieden waar het dag is het geval, omdat de D-laag sowieso alleen overdag aanwezig is.

Deel 9
Het propagatie-onderwerp werd gisteren besloten met de zonnevlammen die met name bij het zonnevlekkenmaximum soms de D-laag zeer versterken, waarna het verkeer op HF grotendeels kan stilvallen.

Een dergelijk fenomeen wordt overigens in het Engels een short-wave fade-out genoemd.

Fade-outs gebeuren plotseling en hebben het grootste effect op de lagere kortegolffrequenties. Het kan als je vermoedt dat je te maken hebt met een fade-out dus zinnig zijn om op een hogere band te gaan zitten waar communicatie dan nog wèl mogelijk is.

De tijdsduur van zo’n fade-out varieert tussen slechts 10 minuten en enkele uren, dit afhankelijk van de sterkte van de zonnevlam.

De seizoenen hebben ook een grote invloed op de propagatie. De E-laag bijvoorbeeld is vaak sterker aanwezig in de zomer dan in de winter. De variaties in de F laag of lagen zijn gecompliceerder. Op de beide halfronden worden de hoogste frequenties gereflecteerd in het midden van het voorjaar of het najaar, in maart dus en september. Die frequenties zijn hoger dan die in de zomer of de winter.

Dit geldt overigens zowel in het zonnevlekkenminimum als in het maximum. Gereflecteerde frequenties zijn daarnaast in de winter ook nog weer hoger dan in de zomer.

Daarnaast zijn er geografische verschillen, bijv. hoe noordelijker je op het noordelijk halfrond zit, en hoe zuidelijker op het zuidelijk halfrond.