Zelfbouw: lineaire versterkers voor amateurgebruik
Deel 6 - Bias voor de buis en
zend-/ontvangrelais
Onze voorlaatste bouw activiteit
betreft een paar belangrijke componenten die de voorinstelling van de toegepaste buis
bepalen, en het antenne relais. En uiteraard de werking en de bediening
daarvan.
De voorinstelling van de buis wordt ook wel negatieve voorinstelling genoemd, en
in het Engels 'bias voltage'. Deze spanning kan zowel positief als negatief zijn.
Bij geaarde roosterschakeling is deze meestal positief en negatief bij buizen met een positieve spanning op een of meer
van de roosters.
Het type lineair dat we hier beschrijven is van het geaard roostertype met
de aansturing rechtstreeks op de gloeidraad. Deze buis mist dus een kathode wat tot
gevolg heeft dat de stroom die door de buis loopt via de gloeidraad (die ook als
kathode functioneert) zijn weg naar aarde moet vinden. In principe zouden we de gloeidraad rechtstreeks aan aarde kunnen koppelen, wat tot gevolg zou
hebben dat de roosterspanning (die ook aan aarde ligt) gelijk zou komen te liggen met de DC spanning op de gloeidraden,
te weten 0 volt.
Wagenwijd open
Het gevolg hiervan zou zijn dat de buis voor
gelijkstroom wagenwijd open zou staan en er een vette stroom zou lopen, zonder dat we nog maar een signaaltje hadden toegevoerd.
Deze instelling heet klasse A , en wordt veel gebruikt in de LF-versterkertechnologie.
Wat wij willen is een instelling, die weliswaar lineair verloopt maar toch met een minimum
aan ruststroom oplevert. Dit wordt klasse AB(1)-instelling genoemd.
Voor deze instelling is het nodig dat de gloeidraad op een hoger positief
spanningsniveau komt te staan dan het rooster. Even praktisch gesproken; we hebben al geconstateerd dat bij
0 V DC op de gloeidraad de volle stroom, in het geval van de TB3,5/750, zo'n 600 mA
gaat lopen.
Voor een goede lineaire werking van de buis is het nodig dat er een beetje
stroom door de buis loopt, alvorens we hem aansturen, in ons geval zo'n 50 mA.
We noemen dit de ruststroom.
Hoe kunnen we nu realiseren dat die 50 mA er gaat lopen?
Simpelweg door een DC-spanning op de kathode te kiezen die er zorg voor draagt dat de buis
'een beetje' open gaat. En waar komt die DC spanning vandaan? Die wordt door de buis zelf
geleverd!
Tekening 1 (klik = vergroting)
Soort weerstand
Door tussen de gloeidraad en de aarde een soort weerstand te schakelen zal er
over deze weerstand een spanning vallen. Deze spanning is positief ten
opzichte van aarde. Ik neem aan dat niet iedereen een boek heeft met buizengrafieken om de waarde van deze weerstand te bepalen, maar er zijn ook andere
truc's om achter de juiste waarde te komen. Neem tussen de kathode (gloeidraad) en
aarde een zware variabele weerstand of potmeter op van 5 à 10 kohm. Sluit een voltmeter (gewoon de universeelmeter)
aan tussen gloeidraad (punt A van tekening 1) en aarde. Pas bij dit alles op
voor hoge spanningen! Zet de tijdelijke weerstand op maximale waarde, en schakel de
gloeispanning en hoogspanning in. Let daarbij op de anodestroommeter. Als het
goed is loopt er nagenoeg GEEN stroom door de buis. Schuif of draai nu langzaam de weerstand naar een kleinere waarde totdat er anodestroom begint te lopen, bij
50 mA stopt u. Lees nu de voltmeter af, hoogstwaarschijnlijk staat die in de buurt van de 125 Volt!
|
Wat zijn we nu te weten gekomen? We hebben een spanning nodig van 125 volt
op de kathode om de buis 50 mA te laten 'trekken'. Fluitje van een cent zult u
nu denken, 125 / 0,05 = 2500 ohm. Maar er zit hier een addertje onder het
gras, want wat gebeurd er als u door uitsturing de buis 200 mA laat trekken?
0,2 * 2500 = 500 volt. Jammer dus, de buis gaat daarbij potdicht zitten.
Dus die 125 volt moet 125 volt blijven, ongeacht te stroom die er door de buis loopt.
Dat kan worden gerealiseerd door een de meetweerstand van 2500 ohm te vervangen door een
spanningsstabilisator van 125 volt.
Toch nog een klein beetje rekenen voor de uitleg. Als over deze spannings-
stabilisator 125 V staat, en er loopt een (max.) stroom van 600 mA, dan is het
'weg te werken' vermogen van deze stabilisator 0,6 * 125 = 75 watt. Teveel voor een simpele
2N3055. Vandaar dat er drie stuks in serie moeten komen te staan, gemonteerd op een stevige
koelplaat. Nog een rekensommetje:
125 V / 3 = ~41 volt. Middels een aantal zener diode wordt geprobeerd om de benodigde spanning zo gelijkmatig mogelijk over de 3 torren te
verdelen. Dat is het beste voor de warmteontwikkeling.
Foto 2 - Opbouw van de bias-schakeling
(klik = vergroting)
In tekening 1 is aangegeven hoe een en ander
geschakeld is. De potmeter in de laatste 2N3055 is ervoor bedoeld om nog
wat fijnregeling te kunnen bewerkstelligen, want bij niet iedereen is de anodespanning precies
gelijk aan 4000 volt. De zeners zijn van het 1 watt- type en ik heb voor de veiligheid
twee stuks in serie genomen van elk 22 volt, daarbij ook nog eens parallel geschakeld.
Op de foto's 1 en 2 is duidelijk te zien hoe het een en ander gemaakt is.
Zenerdiodes
De potmeter is uitgevoerd naar de achterkant van het chassis, maar dat is
geen absolute noodzaak. Wanneer u echter over de de steeds zeldzamer wordende 25 watt zenerdiodes
beschikt, zoals aangeven op foto 3, dan heeft u een uitstekend
alternatief. Mits de drie diodes tenminste samen 125 volt kunnen
verzorgen.
Foto 3 - 25 w zenerdiodes op bijpassende koelplaten
(klik = vergroting)
Natuurlijk hoeft u al deze experimenten niet te doen, het is alleen belangrijk te weten hoe zoiets tot stand komt en werkt.
Tot zover de 125 volt- voorziening, gemeten op
punt A van tekening 1. Aankoppelen met de gloeidraad gebeurt met 2 diodes van 1
ampère. Eén diode mag ook, maar voor de symmetrie is twee diodes leuker.
De volgende vraag werpt zich nu op: we hebben de buis nu
'gecontroleerd' open, maar hoe krijgen we hem weer dicht? Tijdens de ontvangst is het niet handig
om die 50 mA rustroom alsmaar te laten lopen. In feite gebeurt dit weer met
dezelfde methode als het openzetten. We sluiten een 10 watt- weerstand van 33
kohm aan op de emitter van de laatste 2N3055-transistor.
We gaan nu even naar relais RL2 van tekening
1. RL2 is een heel normaal (Siemens) kamrelaitje. In de stand TX (zenden) wordt het relais aangetrokken
en verbindt het de emitter (uitgang) van de laatste 2N3055 aan aarde. Op
punt A zal nu 125 volt staan. Gaan we over in de stand RX (ontvangen, de getekende stand), dan zal de emitter niet meer via
het relais contact met aarde zijn verbonden zijn maar via de weerstand van
33 kohm. Het gevolg is een hogere weerstand, en dus minder stroom en een
hogere spanning op punt A. De buis drukt zichzelf hierdoor nagenoeg dicht.
Bij een weerstand van 33 kohm zal de waarde op punt A nu een paar honderd
volt bedragen.
RL2 schakelt verder nog het RX- en TX-lampje
dat zich op het front bevindt.
U begrijpt natuurlijk: die 33 kohm is absoluut niet kritisch. Alles tussen de 10
en 47 kohm is ok, als het maar een 10 wattertje is, want hij mag hoegenaamd
niet stuk gaan.
Wat ook nog uit deze schakeling blijkt is
dat u een kwalitatief goede gloeistroomtrafo moet gebruiken. Immers, er kan wel 300
V DC op de 5 V AC wikkelingen komen te staan, en dan is de kans van overslag naar het
blikpakket van de transformator niet denkbeeldig! Ook dit kunnen we heel simpel
testen: Zet de randaarde van uw lichtnet op het blikpakket, en sluit de
'live' 230 volt aan op een uitloper van de gloeistroom wikkeling. Als u nu NIET in
het donker zit en/of niet naar de meterkast hoeft te rennen, dan is de trafo
geschikt voor uw doel.
Bovenstaande min of meer automatische voorinstelling maakt is wat geaard rooster
(grounded grid) schakeling zo populair maakt. U hoeft zich namelijk nooit
zorgen ergens voor te maken, en dus ook geen beveiligingen in te bouwen voor het
geval de voorinstelling defect zou raken. Anders is dat bij tetrode en penthode
geschakelde buizen. Hier moet een extern gemaakte negatieve spanning op het stuurrooster er zorg voor dragen dat
de buis altijd netjes ingesteld blijft staan op zijn ruststroom. Valt deze spanning
weg dan is het meestal te laat, en zijn de rooster(s) er al uit 'gebrand',
als u dus niet een heel scala aan beveiligingen inbouwt.
|
Foto 4 - Zend-/ontvangrelais
(klik = vergroting)
Het zend/ontvangrelais
Dat als zend-/ongvangrelais geschikte relais er in alle soorten en maten zijn
kunt u zien op foto 4. Echt kritisch is het allemaal niet, als u de volgende
uitgangspunten maar in acht neemt.
1. Een relais van keramisch materiaal
heeft de voorkeur.
2. Moet vorozien zijn van flinke verzilverde of vergulde contacten
3. De contactafstand minimaal 0,3 mm
bedragen, maarniet meer dan 1 mm
4. Kijk met een apart voedingsspanninkje
eens naar de schakelsnelheid van het relais. Te traag betekent dat de buis heel
even zijn uitgangsvermogen niet kwijt kan en omgekeerd dat u de punt van het
eerste morseteken kwijt bent tijdens het
omschakelen van ontvangst naar zenden.
6. Hele snelle morse jongens kiezen dan ook
voor lineairs met vacuümrelais als antenneomschakeling. Maar dan hebben we het wel over meer dan 40
woorden per minuut.
Dit soort relais zijn allemaal
opnieuw te vinden op de verschillende radiomarkten waar we het al eerder
over hadden.
Heeft u wel het juiste relais maar de
niet de juiste schakelspanning? Probeer hem eens opnieuw te wikkelen, meestal
gaat dit gewoon met het spoelkokertje in de boormachine en dan draaien maar...
Foto 5 - Montage van de relais
(klik = vergroting)
Nu we beide relais besproken hebben
wordt het tijd voor de montage. Op foto 5 is een mogelijkheid aangegeven. RL1 en
RL 2 staan hier naast elkaar afgebeeld maar dat is geen must, het mag overal
onder het chassis waar u maar een plaatsje heeft. Wel is het handig om het
antennerelais direct tegen de achterkant van het chassis te plaatsen. Het scheelt wel de montage van
twee stukken coax zoals u op de foto kunt zien.
De bediening
Tja, deze relais moeten natuurlijk ook nog bediend worden. In de praktijk
gebeurt dat door de transceiver himself. Elke goede transceiver heeft wel een
accessoire-plug op de achterkant. In het bijbehorende manual is dan aangegeven
welk punt door de transceiver naar 0 of naar aarde (ground) wordt geschakeld
tijdens het zenden. Dit punt moet u hebben, en via een afgeschermd kabeltje
(dat is het handigst) moet dit worden verbonden met de tulpsteker C. Wat echter ook in
het manual is aangegeven, dat is dat de transceiver maar een beperkte
(relais-)stroom kan schakelen. Om te voorkomen dat de totaalstroom van RL 1 en RL 2 te veel van het goede is
voor uw dure transceiver, is er een transistor in de schakeling opgenomen.
Via de basis van deze tor worden de relais respectievelijk aan/uit geschakeld.
Deze tor kan in principe elk flink type PNP zijn, op foto 5 ziet u hem tegen de
achterkant van het chassis geschroefd. Met de driestandenschakelaar S1 kunt u
respectievelijk kiezen uit:
1. Links: man. (manual) oftewel handmatige
bediening van uw lineair, handig bij het afstemmen.
2. Middenstand: stb oftewel standby,
het lineair staat wel aan, maar wordt niet door de trx bediend.
3. Rechts: aut, oftewel het
lineair wordt automatisch door uw trx bediend.
Heeft u vragen over deze aflevering, of de
vorige:
zhtech]at[zhtech.nl
©2006, copyright: Bouke Zwerver
vorige - home
- volgende
www.zhtech.nl
|